De afgelopen veertig jaar heb ik de natuur in Nederland zien veranderen. Een ecologische teloorgang, ingezet door economische belangen. De laatste twintig jaar is dat proces versneld. Onder opeenvolgende liberale kabinetten is het landschap gedegradeerd tot een lappendeken van productievelden, industriële dozen en beheerd groen – parken met paden, bossen met borden, natuur in de rol van recreatiegebied.

Bossen zijn heringericht tot parken, met paaltjes en pictogrammen die bepalen wie zich waar mag begeven: de wandelaar links, de fietser rechts, de mountainbiker verderop. Daartussen: eindeloze grasvlakten, gevoed door kunstmest en stilte, die slechts dienen om het overtal aan vee te voeden – vleesmachines, samengebracht voor een consument die liever wegkijkt.

Wat rest is het wandelen. Ik dwaal door dit gereguleerde groen, camera in de hand, en probeer vast te leggen wat er ooit was – of wat misschien nog zou kunnen zijn. Wandelen en fotograferen is mijn manier om stil verzet te bieden. Ik kijk naar de natuur zoals ze nu is – op zoek naar patronen, naar de verhouding tussen licht en donker, naar vormen die iets vasthouden van wat dreigt te verdwijnen. In die abstracte fragmenten probeer ik de essentie te vangen. Niet om het mooier te maken dan het is, maar om te bewaren wat er nog is. Misschien voor later, voor iemand die nog wil kijken.